Deel XXV 22-03-1929
Luisa en haar zending.
Ik voelde mijn arme geest als gefixeerd in de Goddelijke Wil en ik dacht bij mezelf: "Hoe kan Zijn rijk ooit op aarde komen? En ook, hoe kan het komen als het niet gekend is?" Maar terwijl ik dat dacht, zei mijn altijd beminnenswaardige Jezus, terwijl Hij uit mijn innerlijk trad: "Mijn dochter, in Mijn werk maak Ik gebruik van de mens, hoewel Ik het eerste deel ervan zelf doe, het funda¬ment leg en heel de essentie bepaal van het werk dat Ik doen wil. Vervolgens bedien Ik Mij van de schepselen opdat Mijn werk zou gekend zijn en temidden van hen zou leven. Zo ging Ik in de Verlossing te werk. Ik maakte gebruik van de apostelen, om haar te doen kennen, te verspreiden en de vruchten ervan te ontvangen en te geven. En indien de apostelen niets hadden willen zeggen van wat Ik door Mijn komst op aarde, gezegd en gedaan had, en zij in zwijgen gehuld, geen stap hadden gedaan, noch hadden geofferd of hun leven hadden gegeven om de grote weldaad van Mijn komst op aarde kenbaar te maken, dan zouden zij Mijn verlossing in de kiem hebben gesmoord. En de mensen zouden beroofd geweest zijn van het Evangelie, de sacramenten en al het goede dat Mijn Verlossing bewerkt heeft en zal bewerken. Dat was het doel waarom ik de laatste jaren van Mijn aardse leven de apostelen rond Mij heb geroepen, om Mij van hen te bedienen als verkondigers van wat Ik gedaan en gezegd had. Indien de apostelen dus hadden gezwegen zouden zij er de oorzaak van geweest zijn dat vele zielen verloren zouden zijn en de oorzaak dat vele goede werken door de schepselen niet werden gedaan. Aangezien zij echter niet zwegen en hun leven wel gegeven hebben, kunnen zij zich, na Mij, bewerkers en oorzaak noemen van zovele geredde zielen en van al het goed dat in Mijn Kerk gedaan werd, waarvan zij als eerste verkondigers, de onverwoestbare zuilen zijn.

Volgens onze Goddelijke manier van doen stellen We zelf altijd de eerste daad van onze werken. Wij geven al het nodige en vertrouwen het vervolgens aan de schepselen toe, door hen voldoende genade te geven. Op die manier kunnen zij voortzetten wat Wij gedaan hebben en zo worden onze werken gekend in de mate van de belangstelling en de goede wil van de schepselen. Zo zal het zijn met het rijk van Mijn Goddelijke Wil. Ik riep jou als Mijn tweede Moeder 1. en onder vier ogen, zoals Ik met Maria deed in het rijk van de Verlossing, heb Ik jou de vele geheimen van Mijn "Goddelijk Fiat" getoond, de grote weldaad ervan en hoe het op aarde wil komen heersen. Ik kan zeggen dat Ik alles gedaan heb. En als Ik jou als Mijn ambtsdrager geroepen heb opdat jij je zou openstellen om Mijn "Goddelijk Fiat" te leren kennen, was het opdat jij zo een weldaad zou kenbaar maken. Indien er echter geen belangstelling zou zijn bij wie er zich zouden moeten om bekommeren, zouden zij het rijk van Mijn Wil in gevaar brengen door het in de kiem te smoren. Ze zouden al het goede, dat zo een heilig rijk kan voortbrengen, achterwege laten. Ofwel verdienen zij opzij gezet te worden en roep Ik anderen om verkondigers en verspreiders te zijn van de kennis van Mijn "Goddelijk Fiat". Zolang Ik niemand vind die er belang¬stelling voor heeft en het meer ter harte neemt dan zijn eigen leven om de kennis ervan bekend te maken, kan het rijk van Mijn Wil op aarde niet beginnen noch leven."

Terwijl ik doorging met mij over te geven aan het 'Goddelijke Fiat', voegde Jezus, mijn hoogste Goed, eraan toe:

"Mijn dochter, de schepping was het actieterrein van Mijn Goddelijke Wil en omdat onze Godheid één is en Wij dus onafscheidelijk zijn, was de eerste handeling, onze eerste Akt helemaal volgens onze Wil. Ik sprak en handelde, Ik sprak en ordende. En Wijzelf waren toeschouwers van wat onze hoogste Wil met zoveel meesterschap, orde en harmonie voltrok, waardoor Wij ons waardig verheerlijkt wisten en tweemaal gelukgewenst door onze eigen Wil. Omdat het dus zijn werk was bevindt zich al het machtige van de Schepping en alle goederen waarmee zij verrijkt werd in Mijn hoogste Wil. Hij is het fundamentele leven van alles. Daarom bemint hij de Schepping zozeer, omdat hij zijn leven in alle geschapen dingen voelt en omdat zijn leven er doorheen stroomt.

Maar bij de schepping van de mens wou Mijn Goddelijke Wil zijn macht, liefde en meesterschap nog meer tentoonspreiden. Hij wou niet alleen heel de kunst van de Schepping in hem insluiten, maar ze zelfs overstijgen door zo een penseeltrekken van Goddelijke kunst aan te brengen dat hij een kleine god van hem maakte en zich uitstrekte in en buiten hem, rechts en links van hem, op zijn hoofd en onder zijn voeten. Zo werd de mens binnengebracht in Mijn Goddelijke Wil, als uitmonding van onze liefde en overwinnaar en vereerder van zijn niet te overtreffen meesterschap. Daarom was het een recht van Mijn 'Goddelijk Fiat' dat de mens uitsluitend van de Goddelijke Wil zou leven. Wat had de Goddelijke Wil niet voor hem gedaan? Ik heb hem uit het niets geroepen, vormde hem, gaf hem het bestaan en een dubbelleven, het leven van de mens en dat van Mijn Goddelijke Wil, om hem steeds steviger vast te houden in zijn scheppende armen, en om hem dus schoon, fris en gelukkig te bewaren, zoals hij hem geschapen had.

Wanneer de mens dan gezondigd had, voelde Mijn 'Fiat' het leven, dat het in zijn schoot droeg, aan zich ontrukken. Hoe groot was zijn pijn toen niet? Hij bleef achter met de leegte van deze zoon in zijn schoot, die hij met zoveel liefde - om hem veilig en gelukkig te bewaren - zoveel ruimte gegeven had in zijn eigen leven. Geloof je niet, dat tijdens de Verlossing Mijn Goddelijke Wil Mens werd om de verloren mens te komen vinden? Het was Hij, want 'Verbum' betekent Woord en ons Woord is het 'Fiat'. Zoals Hij in de Schepping sprak en schiep, zo ook in de Verlossing en Hij werd Mens. Zijn lege schoot eiste deze zoon op die zich met zoveel wreedheid had losgescheurd. Wat heeft Mijn Wil in de Verlossing niet allemaal gedaan? Maar nog is hij niet tevreden met wat hij gedaan heeft. Hij wil zijn schoot vullen, hij wil hem niet meer geschonden zien door de schuld, door het verlies van de gelijkenis. Hij wil hem geëerd zien met het devies van de Schepping, geëerd met haar schoonheid en heiligheid en hij wil dat de mens opnieuw zijn plaats inneemt in zijn Goddelijke schoot. Dat is precies het "Uw Wil geschiede op aarde als in de hemel", dat de mens naar Mijn Goddelijke Wil terugkeert zodat hij bedaart wanneer hij zijn gelukkige zoon opnieuw ziet leven in zijn huis, in de weelde van zijn bezit. En zo kan hij zeggen: 'mijn zoon is teruggekeerd, hij is terug met zijn koninklijk gewaad bekleed en draagt de koningskroon. Hij deelt dan weer zijn leven met Mij, want Ik heb hem de rechten teruggegeven die Ik hem gaftoen Ik hem geschapen heb. De wanorde in de Schepping is dus voorbij, want de mens is teruggekeerd in Mijn Goddelijke Wil'."
.
1. De uitdrukking, begrepen binnen het geheel van het werk van Luisa, zou kunnen verklaard worden aan de hand van de passage uit het evangelie die betrekking heeft op de verwanten van Jezus: "Ziehier mijn moeder en mijn broeders. Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij die de wil van God volbrengen" (Me. 3,34-35; cfr. Mt. 12,46-50). De combinatie van Luisa en de Maagd Maria wordt steeds gedaan omwille van de gelijkenis in de zending en zeker niet als identificatie. Als de zending van Luisa zich namelijk situeert op het vlak van de verspreiding van de kennis van het leven in de Goddelijke Wil, staat de zending van Maria aan de oorsprong zelf van dat leven. (Heiligen in de Goddelijke Wil - Sergio Pellegrini)